Kwelder – Wikipedia

Een kwelder (ook: gors, groeze/groes, schol of schor(re), de verschillende namen zijn regionaal) is een begroeide buitendijkse landaanwas die bij een gemiddeld hoogwater niet meer onderloopt. De plantengemeenschap die op een kwelder kan ontstaan is Puccinellion maritimae (zilte graslanden).

Alleen bij erg hoge waterstanden komt de kwelder blank te staan. De term wordt ook wel gebruikt voor een onbedijkte aangeslibde kleibank. Het grootste aaneengesloten brakwater-schorrengebied van Europa is het Verdronken Land van Saeftinghe, en is deels in Zeeuws-Vlaanderen en deels in Oost-Vlaanderen gelegen.

Bij het onderlopen van een slik tijdens vloed blijft er telkens wat nieuwe modder liggen wanneer het water wegloopt. Hierdoor ontstaat de kwelder, die langzaam maar zeker steeds droger wordt. De laagste delen van een kwelder worden gevormd door geulen, slenken, prielen en kreken. Een kwelderwal is een hoger gelegen deel van een kwelder, waar bij overstromingen vaak grover materiaal werd afgezet. Een voorbeeld hiervan zijn de kwelderwallen van de oude Middelzee in Friesland. De kwelderwallen zijn te herkennen doordat hierop de dorpen ontstonden. Bijvoorbeeld de gordel van de dorpen Hijum, Hallum, Marrum, Ferwerd, Blija en Holwerd. Kwelderwallen worden verder gekenmerkt door akkerbouw omdat de grond lichter (zandiger) is dan de overige kweldergronden.

Kwelders zijn een van de belangrijkste voedsel-, rust- en broedterreinen van vele soorten wad- en zeevogels. Ook veel vis paait aan de randen van de kwelders. De zoutwatermoerassen zijn een kraamkamer voor veel vis. Op de hoger gelegen delen die nog zelden onder water komen, leven in het supralittoraal twee voor dit biotoop heel karakteristieke slakkensoorten: het gewoon muizenoortje en grays kustslakje. Zij prefereren vochtige kleibodems met algengroei en een vegetatie van bijvoorbeeld lamsoor, vooral op oeverwallen langs slenken. Beide soorten leven weliswaar op het land maar hebben zeewater voor hun voortplanting nodig omdat daar de eieren in gelegd worden. Hiervoor is echter een plasje van enkele centimeters diep al voldoende. In lagere delen die bij vloed wel onderlopen zijn in de kleiige delen van de slenken de brakwaterkokkel en de platte slijkgaper te vinden terwijl in nog lagere delen met onrustiger water daar nonnetje, kokkel, witte dunschaal en tere dunschaal bij komen.

Kenmerkende planten van de kwelders zijn zeekraal, lamsoor, Engels slijkgras, kweldergras, zilte rus, rood zwenkgras, zulte, schorrenkruid, strandkweek, heen, zeegroene ganzenvoet, zeeweegbree en schorrenzoutgras.

Wanneer golven in ondiep water komen treedt golfbreking op. De golven worden dus lager. Een dijk op ondiep water wordt dus belast door lagere golven, en deze geven minder golfoploop. Hierdoor hoeft de dijk dus minder hoog te worden. De waterstand blijft door een ondiep voorland natuurlijk wel hetzelfde. Door de lagere golven kan de dijkbekleding ook iets lichter uitgevoerd worden, maar de kostenbesparing daardoor is niet zo groot.

Daarnaast komen er door het ondiepe voorland ook minder diepe geulen pal langs de kust, waardoor de noodzaak van een teenvoorziening bij de dijk ook minder groot is.

Rond 2002 is in Engeland een dijk niet verhoogd maar doorgestoken waardoor de kreken en kwelders zich konden herstellen. Hier moest men kiezen tussen miljoenen ponden uitgeven aan het versterken van een dijk, of een beperkte hoeveelheid land overgeven aan de natuur. Feitelijk is hier een inlaag gemaakt.[1]